Wat doet een huisarts ?
huis·arts (de ~ (m.)) arts die bij voorkomende ziekten in het gezin wordt geraadpleegd => huisdokter, omnipracticus
Volgens Van Dale is de huisarts de arts die “bij voorkomende ziekten in het gezin wordt geraadpleegd”.
Deze definitie dekt zeker de lading, maar zegt niet alles over het takenpakket van uw huisarts. De algemeenheid van de uitdrukking “bij voorkomende ziekten” duidt wel goed aan dat een huisarts klaar staat om in ALLE ziektetoestanden op te treden en op zijn minst de patiënt met raad kan bijstaan. “In het gezin” betekent inderdaad dat de huisarts klaar staat om patiënten van jong tot oud van ALLE leeftijden te helpen en te behandelen.
Dit is immers één van de typische kenmerken van “de huisarts” : hij staat klaar voor ALLE ziekten en voor ALLE patiënten. Noch naar pathologie, noch naar leeftijd is er enige beperking in het werkgebied van de huisarts. Het is natuurlijk wel logisch dat de huisarts geen “superdokter” is die ALLES weet over ALLES ! Waar verondersteld wordt dat de collega specialist ALLES weet over een beperkt gebied van de geneeskunde mag u ervan uitgaan dat de huisarts iets weet over ALLES in de geneeskunde ! En waar de collega specialist zich vaak richt tot één welbepaald deel van de bevolking – pediatrie & kinderen, geriatrie & ouderen, gynaecologie & vrouwen, enz. – zal de huisarts iedereen – jong & oud, man of vrouw – kunnen helpen.
De specifieke kenmerken van onze huisartsgeneeskunde zijn dan ook :
Een integrale zorgverlening : een zorgverlening die niet leeftijd- of orgaangebonden is, die zich niet beperkt tot een specifiek type probleem
Een persoonsgerichte zorgverlening : een zorgverlening die de persoon, de mens centraal plaatst en niet de ziekte
Een levensloopgeneeskunde : een zorgverlening die op lange termijn gericht is en iedereen kan begeleiden van bij de geboorte tot aan de dood
Hieruit kan men stellen dat huisartsgeneeskunde een geneeskundige specialiteit is waarin de totale, holistische kijk op de patiënt toelaat om gezondheid na te streven zoals deze gedefinieerd wordt door de wereldgezondheidsorganisatie, namelijk een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet louter de afwezigheid van ziekte of gebrek.